Tuesday, October 12, 2010

Derrida is Derrida - Over 'Tekstbestanden' van Sven Vitse

DERRIDA IS DERRIDA

De Oostendenaar Sven Vitse is de coming man van de Nederlandstalige essayisten. Sinds enkele jaren publiceert hij essays en artikels in de meest verscheiden literaire tijdschriften. Die ‘tekstbestanden’ zijn nu gebundeld in een mooie uitgave van de kleine Aalsterse uitgeverij Het Balanseer. De essays zijn erudiet en spitant en gaan de controverses niet uit de weg. De teksten zijn opgedeeld in vier afdelingen. In het eerste deel bundelt Vitse enkele bedenkingen over het postmodernisme. Het tweede deel behoort aan auteurs van het ‘andere proza’, zoals Robberechts, Vogelaar, Roggeman en Krijgelmans. In het derde deel neemt hij kritische artikels op over ‘veelgelezen romans’. Het vierde deel is veruit het interessantste: de essays over Lucas Hüsgen en Marie Kessels zijn persoonlijk, gevat en ook voor oningewijden zeer leesbaar.

Peter Wullen: Sven, wat versta je precies onder ‘literair populisme’?

Sven Vitse: In mijn stuk over De Winter hanteer ik (impliciet) de volgende werkdefinitie: de constructie van een populistische discours in en door middel van een literair werk. Er is volgens die omschrijving sprake van literair populisme wanneer een literair werk bijdraagt aan de constructie van een antagonisme tussen 'wij' en 'zij', tussen een vermeende volkseenheid en een vermeende bedreiging voor die eenheid. De roman van De Winter geeft aan dat antagonisme een culturele invulling: 'zij' (de Palestijnen en bij uitbreiding moslims) hebben een manier van leven die onverzoenbaar is met die van 'ons' (de Israëli en bij uitbreiding West-Europa en de VS). De politieke, historische en sociaal-economische aspecten van een concreet conflict worden uitgevlakt ten gunste van een abstracte culturele tegenstelling tussen 'het eigene' en 'het andere'.

PW: Wat ik soms mis in je tekstbestanden is een definitieve conclusie. Je bouwt een redenering op en dan - baf - stopt het abrupt ... Alsof je bang bent voor de gevolgen van je eigen redeneringen. Misschien hanteer je die werkwijze wel met opzet of misschien ligt het aan de beperktheid in ruimte en tijd van de media waarin je je stukken publiceerde? Ik mis een 'kritisch programma', zoals je zelf in de inleiding trouwens aangeeft.

Vitse: Ik begrijp wel wat je bedoelt, definitieve conclusies trekken ligt niet echt in mijn aard als essayist. Misschien komt dat doordat ik mij in de ruimte tussen essayistiek, literaire kritiek en literatuurwetenschap begeef in ‘Tekstbestanden’. Ik hou er meer van om teksten te analyseren, te vergelijken, te verhelderen, kwesties te duiden etc. en bij kritische stukken het oordeel te verwerken in de analyse en zichtbaar te maken in de stijl en in de toon. De lezer moet zelf zijn conclusies trekken en hopelijk heb ik hem of haar daarvoor dan enige hulpmiddelen aangereikt. Ik denk overigens dat het oordeel of de conclusie in de stukken over Brijs, Mortier en De Winter wél helder is (ook al is dat oordeel niet per se vanuit een strak afgelijnd programma tot stand gekomen). De stukken in de eerste twee afdelingen hebben dan weer geen (be)oordelende bedoeling. In de vierde afdeling varieert dat nogal.

PW: De vergelijking die je maakt tussen ‘Het derde huwelijk’ van Tom Lanoye met 'Het achtenveertigste uur' van Nicolaas Matsier is zeer interessant. Matsier vind ik persoonlijk boeiender omdat hij zich echt in het onderwerp inleeft, Lanoye verwijt ik een gebrek aan inlevingsvermogen: zijn houterig boek lijkt eerder op een constructie van een realiteit.

Vitse: Ik denk dat er hier wel degelijk sprake is van een conclusie, zeker wat betreft Lanoye, namelijk dat ik aangeef (misschien in de vorm van een vraag) dat de retorische constructie niet volstaat om 'voorbij de ironie' en 'voorbij de kitsch' te komen. Impliciet, misschien té impliciet, zeg ik daar volgens mij (maar daar hoef jij het natuurlijk niet mee eens te zijn) dat Lanoye 'proza in blik' schrijft, gekunsteld en bij momenten kitscherig.

PW: De essays hinken soms op twee benen: enerzijds heb je minder bekende en onderschatte schrijvers zoals Willy Roggeman, Jacq Vogelaar, C.C. Krijgelmans ... Anderzijds schrijf je over Brijs, Mortier, Lanoye: de absolute middenmoot.

Vitse: Natuurlijk moet je Brijs e tutti quanti niet gaan lezen. Maar als criticus, vind ik, moet je af en toe uitleggen waarom die boeken de moeite van het lezen NIET waard zijn. Daar dient literaire kritiek óók voor, toch? Ik wil hieraan toevoegen dat Lanoye in mijn ogen wel lezenswaardig is, in elk geval meer dan de andere geciteerde namen.

PW: Bij lezing van je boeiende essay over literair populisme stelde ik me de vraag waarom je de theoretische uiteeenzetting zo apart plaatst van de uiteindelijke case, namelijk het boek ‘Het recht op terugkeer’ van Leon De Winter, waarop je je theorie toepast. Was het niet beter om die twee op één of andere manier ineen te vlechten of in één tekst op elkaar toe te passen? Geoefende lezers zullen geen moeite hebben met die werkwijze, maar ongeoefende lezers zullen de twee hoofdstukken niet met elkaar kunnen verbinden. Het lijkt alsof je twee aparte artikels leest.

Vitse: Andermaal begrijp ik je bezwaar - het verband is er maar wordt niet echt expliciet gemaakt. Toch een paar kanttekeningen: het stuk over De Winter is geen toepassing van het eerste deel van het artikel, veeleer een verderzetting met andere middelen. Ik voeg iets toe aan de analyse van het populisme van Van Reybrouck, namelijk kijken hoe een roman aan het populistische vertoog bijdraagt. In een wetenschappelijk artikel zou ik eerst een 'theoretisch kader' schetsen en dat toepassen op de roman. Doe ik inderdaad niet echt, of toch veeleer impliciet. De geoefende lezer zal misschien het volgende verband opmerken: eigenlijk hebben Van Reybrouck en De Winter met elkaar gemeen dat ze een probleem of conflict 'culturaliseren'. Dat is in het geval van De Winter een duidelijk populistische strategie gericht op een wij/zij polarisering, bij Van Reybrouck is het van een andere orde, maar evenmin onschuldig. Tenminste, dat vind ik.

PW: De vergelijking tussen de poëtica van dichter/musicus Willy Roggeman en musicus Morton Feldman is bijzonder gewaagd. Feldman is ‘old school’ maar op één of andere manier toch weer heel erg in. Zonet verschenen twee cd's van de klassieke beeldenstormers Zeitkratzer: één met interpretaties van Whitehouse (industrial, noise, electronic,...) en één met interpretaties van Alvin Lucier. Maar nu komt het goede nieuws: begin volgend jaar verschijnt een cd van Zeitkratzer met nieuwe interpretaties van Morton Feldman.

Vitse: Bedankt voor de tips! Ik heb van Zeitkratzer de bewerking van Metal Machine Music, maar de cd's die jij noemt, wil ik zeker ook …

Tekst: Peter Wullen

Sven Vitse, ‘Tekstbestanden’, Het Balanseer, 2010, ISBN 978 90 79202 05 8.

interview werd hier gepubliceerd: http://www.cuttingedge.be/pages/3751-over-tekstbestanden-interview-met-sven-vitse

No comments: